Gods verbond Israël, belangrijke passages

Deel 29: Romeinen 9
De kinderen der beloften gelden als nageslacht


Romeinen 9:
1 Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet, want mijn geweten betuigt mij dit mede door de heilige Geest: 
2 Ik heb een grote smart en een voortdurend hartzeer. 
3 Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees; 
4 immers, zij zijn Israelieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften 
5 hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen. 
6 Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israel afstammen, zijn Israel, 
7 en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken.
8 Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der beloften gelden voor nageslacht. 

De context.


In hoofdstuk 9 begint de Apostel Paulus een belangrijk betoog aangaande “zijn verwanten haar het vlees”. (Vers 3)

Paulus begint dit hoofdstuk met de woorden “Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet, want mijn geweten betuigt mij dit mede door de heilige Geest: Ik heb een grote smart en een voortdurend hartzeer”.

Paulus sprak hier een woord in waarheid in Christus en zijn geweten betuigde dit mede door de Heilige Geest, hij had een grote smart en een voortdurend hartzeer.

Wat was zijn grote smart en voortdurend hartzeer? 
Romeinen 10:
1 Broeders, de begeerte mijns harten en mijn gebed over hun behoud gaan tot God uit. 
2 Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand. 
Want onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen. 
4 Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft.

In de eerste vier verzen van hoofdstuk 10 lezen we heel specifiek waarom Paulus een grote smart had en een voortdurend hartzeer.

Zijn volk, naar het vlees, had een eigen gerechtigheid doen gelden en zich niet aan Gods gerechtigheid onderworpen.

Als Paulus dit alles onder ogen ziet stelt hij, “Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees.”

Ja, zo groot was de liefde van Paulus voor zijn volk, bij wijze van spreken zou hij zelf wel verbannen willen zijn van Christus terwille van zijn broeders, naar het vlees.

Ook Mozes had een soortgelijke gedachte.

Exodus 32:
31 Toen keerde Mozes tot de Here terug en zeide: Ach, dit volk heeft een grote zonde begaan, want zij hebben zich een gouden god gemaakt. 
32 Maar nu, vergeef toch hun zonde. En zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt. 
33 Maar de Here zeide tot Mozes: Wie tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit mijn boek delgen.

Ja, ook Mozes vroeg om vergeving van het volk ten koste van zijn eigen behoud.
Maar God zeide, “Wie tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit mijn boek delgen.”

Mijn verwanten naar het vlees.


Over wie sprak Paulus hier?
            -Mijn verwanten naar het vlees; 
            -Immers, zij zijn Israelieten.
            -Hunner is de aanneming tot zonen.
            -Hunner is de heerlijkheid en de verbonden.
            -Hunner is de wetgeving en de eredienst en de beloften. 
            -Hunner zijn de vaderen.
             -Uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus.

Deze woorden laten duidelijk zien dat Paulus hier spreekt over het Joodse volk, zijn verwanten naar het vlees.

En dit was een zeer vooraanstaande positie!
Israelieten, de aanneming tot zonen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst, de beloften, de vaderen en wat het vlees betreft de Christus!
Ja, deze mensen waren gezegend met alles wat ze nodig hadden, en toch hadden ze dit alles gemist! 

Interessant is dat Paulus specifiek een apostel was voor de Heidenen. (Handl. 9: 15)
En Paulus zag veel Heidenen tot het geloof komen, maar telkens als hij naar de synagogen ging werd hij eruit gezet en vervolgd. (Handl. 21: 27- 29; Handl. 22: 22; Handl. 24: 1- 9)

Romeinen 9: 6- 8.


Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. 
Zou Gods woord en beloften ooit kunnen vervallen? Nee, natuurlijk niet!

Het woord vertaald “vervallen” komt van het Griekse woord “ekpitpo” en dit woord betekent “iets dat gevallen is” en dit in contrast met iets dat staat en blijft staan.

Want niet allen, die van Israel afstammen, zijn Israel, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken.
Nee, God woord is niet vervallen! 

Maar, niet alle vleselijke Israelieten zijn het ware nageslacht van Abraham, maar hen die door de belofte tot Hem is gekomen.

Wie zijn de ware Israelieten? Hen die door geloof tot Hem gekomen zijn.

Genesis 21:
12 Maar God zeide tot Abraham: Laat dit niet kwaad zijn in uw ogen, om de jongen en om uw slavin; in alles wat Sara tot u zegt, moet gij naar haar luisteren, want door Isaak zal men van uw nageslacht spreken. 
13 Maar ook de zoon der slavin zal Ik tot een volk stellen, omdat hij uw nakomeling is.

Toen er twee zonen waren in het leven van Abraham, ten tijde van de de beloften, werden de beloften gegeven aan Isaak.

En zo, niet allen die van het vleselijke Israel afstammen zijn het ware Israel, maar hen die afstammen van Isaak.

Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der beloften gelden voor nageslacht. 
En zo lezen we het hier heel duidelijk! Niet de kinderen van het vlees zijn de kinderen van God, maar de kinderen der beloften, Abraham, Isaak en Jacob, die gelden als het nageslacht.

God zou Israel zegenen door de beloften gegeven aan Abraham, Isaak en Jacob.
Uiteindelijk zouden de Israelieten gezegend worden door de beloften en niet door de wet.
De wet was een tuchtmeester totdat Christus kwam.

Niemand kon de wet volbrengen. 
En zo is het woord des Heeren niet vervallen! Het is gestand gebleven, maar wel door de beloften gegeven aan Abraham, Isaak en Jacob.

Ja, dit was het plan dat God had gemaakt vanuit Zijn eigen soevereiniteit.

Romeinen 9: 9- 33.


Als we dan nog de rest van dit rijke en prachtige hoofdstuk lezen zien we nog wat belangrijke zaken.

Vers 9 begint met de woorden, “want dit is het woord van de belofte”, met deze woorden geeft Paulus aan dat alles wat God heeft gedaan voor Israel allemaal in relatie staat tot de beloften die gegeven waren aan het oude Israel.
Wat was het woord van de belofte: 1) Rond deze tijd zal ik komen en dan zal Sara een zoon baren, 2) Rebekka has twee zonen en er werd tegen haar gezegd, de meerdere zal de mindere dienen.

Ja, dit alles was profetisch bepalend in relatie tot de beloften!
God had duidelijk gemaakt aan het oude Israel dat Hij een keuze had gemaakt om de Jood niet naar “het vlees” te behouden, maar naar de belofte.

In vers 14 zien we dat de vraag gesteld word, “wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet!”

Nee, God had het volste recht om de Jood door “de belofte” te behouden in plaats van door “het vlees.”
Deze woorden worden onderbouwd, in vers 15- 18,  door twee belangijke aanhalingen uit het oude verbond, 1) Want Hij zegt tot Mozes: Over wie Ik Mij ontferm, zal Ik Mij ontfermen, en jegens wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhartig zijn, en 2) Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde.

Ja, God heeft het volste recht om een keuze te maken, zoals Hij al tegen Mozes had verteld en met het verhaal van Farao had doen laten gelden.

In vers 19 zien we dan de vraag gesteld, “Gij zult nu tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie wederstaat zijn wil?”

In vers 20 en 21 lezen we dan hoe God het recht heeft als pottenbakker om van de ene klomp een voorwerp tot eervol gebruik te maken en een ander voorwerp tot oneervol gebruik.
Als we deze woorden lezen is het wel van belang dat we de context blijven laten spreken. Contextueel gaat het hier nog steeds over Gods keuze om de Jood te kiezen door “de beloften” en niet door “het vlees”. 

En zo heeft God voorwerpen tot eervol en tot oneervol gebruik. 

Als we dan naar vers 22 kijken zien we dat God duidelijk maakt dat Hij “met veel geduld de voorwerpen van Zijn toorn” verdragen heeft.
Dit laat zien dat deze Joden de mogelijkheid hadden om behouden te worden, maar zij wilden niet, maar God was nog steeds geduldig om hen tijd te geven om behouden te worden, maar wel “door de belofte”.

Vers 23 laat dan zien dat God in dit alles een doel had, “Zijn rijkdom en heerlijkheid bekend maken” over de voorwerpen van Zijn ontferming.

Vers 24 laat dan zien dat Hij hen heeft geroepen, en dat niet alleen uit de Joden maar ook uit de Heidenen.
Vers 25 en 26 geeft dit aan door twee belangrijke profetieen uit Hosea en Jesaja.

In vers 27 en 28 zien we dan zeer belangrijke woorden, 
“en Jesaja roept over Israel uit: Al was het getal der kinderen Israels als het zand der zee, het overschot zal behouden worden; want wat Hij gesproken heeft, zal de Here doen op de aarde, volledig en snel.

Deze woorden laten zien dat niet elke Jood behouden zou worden, maar alleen een “overschot” ofwel “een overblijfsel”, ofwel “naar de belofte.”

Ja, dit is nog steeds de context van deze woorden, God heeft een soevereine keuze gemaakt om de Joden te behouden “naar de belofte” en niet “naar het vlees.”

Daarna lezen we in vers 29 de krachtige en duidelijke woorden, “En gelijk Jesaja tevoren gezegd had: Indien de Here Sebaot ons geen zaad overgelaten had, als Sodom zouden wij geworden zijn en aan Gomorra zouden wij gelijk gemaakt zijn.”

In deze woorden zien we bewaarheid worden de kracht van Gods soevereine keuze!
Als God de Jood niet door “de belofte” had geroepen, dan had er niemand behouden kunnen worden!

Hier zien we een heel belangrijke waarheid! Niemand kon door “het vlees” behouden worden, en dat was juist de reden dat God “een belofte” had gegeven!
Anders had en was er niemand behouden geworden!

Als we dan naar vers 30 kijken zien we hoe Heidenen gerechtigheid hebben verkregen dat “uit het geloof” is. Ja, “naar de belofte.”

Vers 31- 33 gaat dan verder, 
doch Israel, hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet niet toegekomen. Waarom niet? Omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van vermeende werken. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, gelijk geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.

Hier zien we de twee aspecten van waarom Israel maar ten dele behouden werd, 1) omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van vermeende werken, en 2) Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots.

Dus waarom werden veel Joden niet behouden? Het ging bij de Joden niet om geloof maar om werken! En zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, Jezus!

Konden de Joden behouden worden? Ja, allemaal!

Maar het was niet via de werken der wet, maar via geloof! Maar dat was voor de Jood onacceptabel! 

En zo stelt het laatste woord van dit vers, “Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.”

Ja, een ieder die op Jezus zijn geloof zou bouwen, via “de belofte” zou niet beschaamd uitkomen!

En zo eindigt dit prachtige hoofdstuk met als hoofdlijn dat God in Zijn soevereiniteit een keuze had gemaakt om de Jood en de Heiden te behouden via “de belofte”, via het geloof!

En een ieder die in geloof zou gaan staan, zou NOOIT beschaamd uitkomen.

Conclusie:


Zo had Paulus een grote smart en een voortdurend hartzeer!
Hij zag veel van zijn broeders in het vlees die het van de wet en van hun traditie bleven verwachten! En dat was een doodlopende weg.

De enige weg was behoud door het geloof in God door Jezus Christus. (Rom. 1: 16, 17)


Als we al deze bovenstaande passages bekijken zien we dat het onder het nieuwe verbond niet meer gaat over dat iemand een vleselijke Israeliet is, maar dat iemand een Israeliet was naar de beloften!

Ja, het gaat om Christus. Of met andere woorden, het gaat de belofte van het nieuwe verbond aan! (2 Kor. 3: 1- 18)

Als we dit koppelen aan ons grotere thema, Gods verbond Israel, dan zien we opnieuw dat al deze woorden Christus-centrisch was. 

De Israelieten hebben een nieuw verbond gekregen, Jer. 31: 31- 34; Hebr. 8: 8- 13, en daarin ligt de verlossing van alle Israelieten. En dit nieuwe verbond is Christus-centrisch.
Meer is niet nodig!

In het nieuwe verbond, wat eerst en vooral aan de Joden is gegeven, liggen de beloften voor alle mensen.
Buiten dit verbond worden geen andere beloften gegeven aan de Joden.

Er zijn sinds de dood en opstanding van Christus geen andere beloften voor de Joden dan het behouden worden door Christus en zo een erfgenaam te worden van de beloften.

Copyright © 2019 Gert-Jan van Zanten · Webdesign by BinR
All Rights Reserved · webbijbel.nl
Hosted by VDX